Laatst had ik bezoek van een geest. Ik voelde mij vereerd – het nieuwbouwhuis van een hyperrealist leek me een bloedsaaie plek voor een spook. Wat verrassend om het mis te hebben!
Behalve vereerd was ik ook opgelucht omdát het een geest was; mijn eerste hyperrealistische gedachte was uiteraard een insluiper. Een gewetenloze bruut met een mes, een knuppel, een verkrachtplan, klaar om mij aan duizend stukken te snijden. Gelukkig was het mijn dode tante. Of háár tante, dat kon ook.
Het zat zo: een paar dagen voor het geestbezoek had ik een allerliefst damesbureau van zolder mogen meenemen. Van de zolder van mijn oom en tante in Limburg waar ik als kind uren had zoekgebracht, Popfoto’s en Suskes en Wiskes lezend, spelend met de lego waar mijn grote neef te groot voor was geworden, plukkend aan een tapijt dat 100 jaar eerder poepsjiek moest zijn geweest. Nu was behalve oom ook tante dood, en moest mijn grote neef die zolder leeg zien te maken, plus de twee woonlagen eronder, en twee weekenden na de crematie hielp ik hem daarbij.
Het damesbureau, of de secretaire (ook een mooie naam), was van tante Nard geweest. Zij was een aangetrouwde tante van mijn tante. Een Haagse dame, niet getrouwd, geen kinderen, en decennialang werkzaam als persoonlijke secretaresse van de minister-president; zij schreef zijn brieven en zijn speeches. Willem Drees was haar laatste werkgever.
Ik denk niet dat ze deze brieven en toespraken aan het pietepeuterig prachtige bureautje schreef dat nu op mijn kamer stond; de elegant gebogen bambi-pootjes waar het op staat zouden zulk gewichtigs nooit gedragen kunnen hebben. Maar het verhaal maakte mij nog verrukter van mijn nieuwe huisgenoot: een meubelstuk berstensvol historie-glorie!
Dus sliep ik al drie nachten naar volle tevredenheid nabij het bureau van Tante Nard, dromend over alle lichte en zware brieven en verhalen die ik vanaf nu zelf op het met rood vilt verstugde tafelblad zou schrijven. Tot de vierde nacht. TKTKTKTK hoorde ik, keihard en bliksemsnel achter elkaar, alsof een hoofdmeester from hell in opperste razernij met stalen vingers op hard hout roffelde. Ik schoot wakker, mijn hartslag in acute survivalsnelheid. Ik probeerde niet te sterven van angst en mijn oren te laten doen wat mijn hart ook deed: het uiterste.
Ik hoorde NIETS. Ik draaide mijn ogen zo geluidloos mogelijk (wanneer je ervan overtuigd bent dat je sterven gaat, kun je ook het draaien van je oogbollen horen) richting wekker. Eén uur ’s nachts. Straat stil, buren stil, katten stil, alles helemaal hartstikke stil. Geen ademtocht, geen voetgeschuifel, geen uitklappend vlindermes van de ingeslopen psychopaat achter het gordijn. Met een hart dat ik nauwelijks achter mijn borstkas kon houden zo woest ging het tekeer, controleerde ik mijn woonstee. Behalve ik was er geen levende ziel in huis.
Er was maar een conclusie mogelijk: dit was nu een klopgeest. Ik keek naar het bureau en alles viel op zijn plek: tante was komen kloppen. Welke tante weet ik niet, ze waren natuurlijk allebei nogal geagiteerd daar aan gene zijde. Mijn eigen tante omdat dood zijn nog zo’n kersvers fenomeen voor haar was, en tante Nard omdat er ineens zo’n snotblaag van nog geen 50 in haar laatjes snuffelde. Mijn hartslag daalde weer naar normaal. Ik was gerustgesteld, én vereerd. Ik! De hyperrealist bij wie je écht niet moest aankomen met geestgezanik of reïncarnatiebullshit, had bezoek van een dolende ziel! Ik zou het morgen aan iedereen gaan vertellen.
Het vriendje van mijn vriendin in Londen, die telefonisch rillend had meegesmuld van mijn verhaal, aarzelde. Hij wist namelijk hoe het zat. “But if I tell her, it will probably kill the romance of the story. Should I really explain it..?”
Het zit zo. Hout werkt. Leg je een vloer, leg ‘m dan niet te strak want anders gaat de boel bobbelen. Komt door temperatuurschommelingen, droog, vochtig, koud, warm – dat wist ik wel. Wat ik niet wist, is dat een houtconstructie – in dit geval het waanzinnig delicaat en ingewikkeld gebogen en gevormde damesbureau van Tante Nard – óók gaat werken. Als een dolle zelfs, zeker als het na tientallen jaren op de gortdroge zolder in Limburg, zoefzap, ineens in een stadswoning nabij de Rotterdamse Maas staat. Alleen kan dat gewerk nergens héén: alle verschillende delen worden tegengehouden door de constructie zelf: deuvels, zwaluwstaarten, schroefjes, lijmverbindingen. De spanning die zo ontstaat, loopt een paar dagen lang in alle stilte en compleet onzichtbaar hoog op, om dan op een door GodWeetWie gegeven moment tot ontlading te komen met een roffelende hoofdmeester-from-hell-explosie. Om één uur ’s nachts, bijvoorbeeld.
Zo kreeg mijn spookverhaal een extra dimensie, een dimensie met geheel eigen romantiek. Timmermansromantiek. Daar heb ik niks tegen.