Ik was op de uitvaart van een vader. Niet de mijne – de vader van een vriendin. Het gebeurde in Friesland en de zaal zat vol. Er werd veel moois verteld (ook in ’t Fries), en goed geluisterd en gekeken – naar foto’s van zijn leven, en naar de kortfilm ‘Father and Daughter’, van Michael Dudok de Wit. Die film heb ik ook.
Hoe zou ik de uitvaart van mijn vader doen, bedacht ik tijdens het luisteren – als ik die zou moeten en willen doen? Als muziek schoot me direct te binnen: ‘Papa was a rolling stone, wherever he laid his head, was his home. And when he died, all he left us was alone’. Haha, flauw ja, dat draai je natuurlijk niet op een uitvaart. Zijn gereedschap zou trouwens wel een toffe nalatenschap zijn; twee van mijn drie halfbroers zouden daar mooie dingen mee kunnen maken. Ik ook hoor, maar ik heb het gereedschap van mijn moeder al.
Terug naar de uitvaart in Friesland. Mijn vriendin – net als ik enig kind – en haar vader waren levenslang vrienden en reisden samen en discussieerden honderduit, van vroeger aan de ontbijttafel in het ouderlijk huis tot recent in het hospice. En hij wilde weten wat ze ging zeggen, op de uitvaartdag (een van de dingen die ze zei was een gedicht: ‘Vertrek van dochters’, van Rutger Kopland), dus zelfs daar hadden ze over gepraat. Godsamme zeg, zat ik haar daar in het crematorium te benijden om hun band en dus ook om haar verdriet. Want zo’n vader mis je, een gemis zo scherp als messen.
Wat zou ik zeggen op die van de mijne? Zou ik wel iets wíllen zeggen? En welke mensen zouden dan mijn publiek zijn? Een van mijn drie halfbroers zou er wel bij zijn denk ik, maar de andere twee zeker niet. Die zijn dan nog steeds boos, denk ik. Misschien zou tegen die tijd nog een van mijn vaders zussen – een onbekende tante van mij dus – over zijn? En van wie zou ik trouwens het overlijdensbericht krijgen, als ik het al zou krijgen?
Maar voor die ene, de jongste van mijn halfbroers, zou ik sowieso komen. Arme jongen, die kan daar toch niet als enige nakomeling de honneurs staan waarnemen. Misschien kan hij trouwens wel wat moois vertellen, dat hij heeft leren tweerechterhanden van z’n vader, zoiets. Dan zou ik hem, voor het eerst en laatst in de rol van grote zus, kunnen helpen met de tekst.
En stel dat ik toch… Wat ga je zeggen dan? Een geslaagd praatje op een uitvaart moet aan een paar eisen voldoen, zo leerde ik ooit van een geestelijke: het moet iets vertellen over de band van de verteller met de overledene, het mag geen aanstoot geven en het zou de toehoorders idealiter met iets van hoop naar hun huizen terug laten keren.
Anekdotes doen het daarbij altijd goed. Voorbeelden van genegenheid, in plaatjeswoorden gevat. Zo begon een andere vriendin het afscheidsverhaal voor háár vader met een netje sinaasappelen wat hij zijn studerende en koortsige dochter kwam brengen, helemaal in Delft. En begon ik op 1 februari 2014 mijn verhaal naast mijn moeders kist met: ‘”Wie moet onze truien dan voortaan breien?”, vroegen mijn zonen bezorgd toen ik hen vertelde dat hun oma niet lang meer zou leven.’
Wat zou je over hem vertellen dan, terwijl hij dood zou zijn? Anekdotes heb ik wel, zeker. Opvallende en hem zeer typerende citaten ook. Ik zou de aanwezigen zelfs tranen kunnen ontlokken met het verhaal van Onze Eerste Ontmoeting. Ja, ik zou best een aardig stukje kunnen schrijven, met een kop, een midden en een staart.
Ik denk toch dat ik het laat. Ik help zijn jongste zoon wel met zijn verhaal.
Maar hè, ik kan er nog jaren over dubben; mijn vader leeft vast nog heel lang.